Federico García Lorca (Fuente Vaqueros, 5 juni 1898 – Víznar, 18 augustus 1936) was een Spaanse progressieve dichter en toneelschrijver. García Lorca geldt als één van de belangrijkste figuren van de 20ste-eeuwse Spaanse literatuur. Hij behoorde tot deGeneratie van '27 en wordt door velen gezien als de grootste dichter die Spanje heeft voortgebracht. Veel van zijn werk is in het Nederlands vertaald.
García Lorca was openlijk homoseksueel, ging modern gekleed, had de wereld bereisd, en was afkomstig uit een rijke familie. Hij was een veelzijdige kunstenaar: hij schreef proza, poëzie en theaterstukken, was schilder en tekenaar, een goede musicus, speelde gitaar en piano, kon ontroerend zingen en acteren en was ook nog mimespeler. [1] Hij werd tijdens de Spaanse Burgeroorlogvermoord door de nationalistische aanhangers van Franco, wellicht omwille van zijn reputatie als links georiënteerde schrijver van romantische werken met een sociale weerklank. Hij werd hierdoor het beroemdste slachtoffer van de rechtse terreur. In 2008 opende een Spaanse rechter een onderzoek naar het lijk van García Lorca. Bij Alfacar werd grond afgegraven op een plek, waar hij mogelijk begraven lag, maar er werden geen stoffelijke resten aangetroffen.
García Lorca werd op 5 juni 1898 geboren in Fuente Vaqueros, een stadje ten westen van Granada. [3] Zijn vader, Frederico García Rodríguez, was een grootgrondbezitter met een boerderij op het platteland en een villa in het centrum van Granada. García Rodríguez had zijn fortuin gemaakt in de suikerindustrie. De moeder van García Lorca, Vincenta Lorca Romero, was onderwijzeres en een begaafdepianiste.
In 1909, toen de jongen 11 jaar oud was, verhuisde het gezin naar Granada. Maar de rest van zijn leven vond hij het belangrijk om dicht bij de natuur te leven en zong hij de lof over zijn jeugd op het platteland. [4]
In 1915 schreef hij zich in bij de Universiteit van Granada; hij studeerde zowel recht, literatuur als compositieleer. Gaandeweg voelde hij meer affiniteit met het theater en de muziek dan met de literatuur en behaalde hij zijn diploma als klassiek pianist. Zijn artistieke inspiratie haalde hij uit de bladmuziek van Debussy, Chopin en Beethoven. Later, toen hij vriendschap had gesloten met componist Manuel de Fallawerd de Spaanse folkloristische muziek zijn muze. García Lorca schreef zijn eerste proza, met als titel diverse vormen van muziek, zoalsNocturne, Ballade en Sonata. [5]
In 1916 en 1917 reisde García Lorca door Castilië en León en Galicië, samen een hoogleraar van de universiteit die hem ook aanmoedigde om zijn eerste boek te publiceren, Impresiones y Paisajes (Impressies van landschappen), in 1918. Vervolgens overreedde politicus en schrijver Don Fernando de los Rios [6] in 1919 de ouders van García Lorca om een kamer voor hem te huren in hetResidencia de estudiantes (een cultureel instituut in Madrid, waar talentvolle studenten werden ondergebracht).
In het Residencia de estudiantes raakte García Lorca bevriend met Luis Buñuel en Salvador Dalí en vele andere kunstenaars die beroemd waren of zouden worden in Spanje. De dichter Juan Ramón Jiménez ontfermde zich over hem evenals Gregorio Martínez Sierra, de directeur van het Madrileense Theater Eslava . Op uitnodiging van Sierra schreef en regisseerde García Lorca in 1919 /1920, zijn eerste toneelstuk El maleficio de la mariposa (De vloek van de vlinder), [7] een toneelstuk in dichtvorm over de onmogelijke liefde tussen een kakkerlak en een vlinder. De rest van de cast bestond ook uit insecten. Het publiek kon het niet waarderen en na slechts vier uitvoeringen werd het uit de roulatie genomen. Het zou García Lorca’s mening over het theaterpubliek voor de rest van zijn carrière negatief beïnvloeden. Later zou hij benadrukken dat Mariana Pineda, geschreven in 1927, eigenlijk zijn eerste toneelstuk was. [8] Lorca’s eerste gedichtenbundel werd uitgebracht in 1921. Het zijn gedichten over thema’s als het geloof, eenzaamheid en de natuur, die hij samen met zijn broer Francisco (bijnaam Paquito) had uitgezocht.
Begin 1922 zette hij zich, samen met componist Manuel de Falla, in om het Concurso de Cante Jondo in Granada meer bekendheid te geven. Dit was een wedstrijd in het Alhambra voor de beste uitvoering van de flamenco in muziek, zang en dans.Het jaar daarvoor begon Lorca aan het gedicht Poema del cante jondo (Gedicht voor Cante jondo), dat uiteindelijk pas in 1931 gepubliceerd is. [9] Eveneens in 1922 werkte hij met de Falla samen aan een muzikaal toneelstuk voor kinderen, dat gebaseerd was op een Andalusisch verhaal.
Binnen een paar jaar raakte García Lorca steeds meer betrokken bij de Spaanse avant-garde. Hij publiceerde diverse dichtbundels zoals Canciones (Liederen) en zijn beroemdste gedicht Romancero Gitano (Zigeuner Romance) in 1928. [10] Romancero Gitano is een gestileerde nabootsing van de ballades en gedichten die tot op de dag van vandaag op het Spaanse platteland verteld worden. Zonder twijfel de beroemdste, meest gelezen, voorgedragen en bestudeerde dichtbundel van de hele Spaanse literatuur" schrijft zijn biograaf Ian Gibson. García Lorca beschrijft het werk als een ode aan Andalusië, met zigeuners, paarden, aartsengelen, Joodse en Romeinse briesjes, rivieren, misdaden, en het vermoeden van smokkelaars. De rest van zijn leven zou de schrijver blijven zoeken naar de meest essentiele elementen van de Andalusische cultuur, zonder zijn toevlucht te zoeken tot het pittoreske.
Zijn tweede toneelstuk Mariana Pineda, met decors van Salvador Dali, kreeg veel bijval toen het in 1927 in Barcelona in première ging. Het jaar daarvoor had hij al het toneelstukLa zapatera prodigiosa (De wonderbaarlijke schoenmakersvrouw) geschreven dat overigens pas in de jaren dertig werd opgevoerd.
Van 1925 tot 1928 had hij een gepassioneerde relatie met Dali. Voor García Lorca was het niet louter vriendschap, maar hij verlangde nog meer. Dali wees de erotische avances van de dichter af. [11] Na het succes van Zigeuner Romance volgde een vervreemding van Dali en een mislukte liefdesrelatie met de beeldhouwer Emilio Soriano Aladrén. García Lorca raakte meer en meer in een depressie. Hij zat gevangen tussen zijn kant als succesvol auteur die hij in het publieke domein moest spelen en zijn angst om voor zijnhomoseksualiteit uit te komen. Ook had hij het idee dat men hem alleen maar zag als die zigeunerdichter. Hij schreef aan Jorge Guillén: "Zigeuners zijn een thema. Niets meer dan dat. Ik zou net zo goed een dichter van naaigerei of hydraulische landschappen kunnen zijn. Bovendien lijk het door die zigeuners of ik een onbeschaafde, onwetende, primitieve dichter ben en je weet heel goed dat ik dat niet ben. Ik wil niet in een hokje gestopt worden." [12]
De vervreemding tussen García Lorca en zijn meest intieme vrienden bereikte een dieptepunt toen surrealisten Dali en Luis Buñuel samen werkten aan de film Un chien andalou, in 1929. Garcia Lorca meende dat de naam van de film, Een Andalusische Hond, op hem sloeg en raakte in razernij. Zijn familie organiseerde daarom voor hem een langdurig bezoek aan de Verenigde Staten in 1929 en 1930. In juni 1929 reisde García Lorca, samen Fernando de los Rios, per boot naar Amerika. Ze verbleven vooral in New York City, waar García Lorca Engels studeerde aan de Columbia Universiteit, maar hij was meer bezig met schrijven dan met de studie. Hij verbleef ook korte tijd in Vermont en later inHavana.
Uit zijn bundel Poeta en Nueva York (Dichter in New York) spreekt vervreemding en eenzaamheid. Ook de gevolgen van de beurskrach van 1929, waar hij persoonlijk getuige van was, zijn zichtbaar in zijn gedichten. Hij veroordeelde het grootstedelijke kapitalisme en materialisme, een scherpe wending ten opzichte van zijn vroegere werk dat toch vooral folkloristisch heette te zijn. Zijn toneelstuk El Publico (Het Publiek) dat pas in de jaren zeventig opdook, is vooral weer een uiting van zijn minachting van het (theater)publiek.
García Lorca's terugkeer in Spanje, in 1930, viel samen met de val van dictator José Antonio Primo de Rivera en het uitroepen van de Tweede Spaanse Republiek een jaar later. García Lorca werd benoemd tot directeur van een studenten toneelgroep Teatro Universitario la Barraca (Universiteits theatergroep De Schuur). [14] De toneelgroep werd gesubsidieerd door het Ministerie van Onderwijs en had als opdracht om te toeren langs Spanjes meest geisoleerde streken op het platteland. De bewoners zouden op deze manier gratis kennis kunnen maken met moderne uitvoeringen van het Spaanse klassieke toneel. Met een draagbaar décor en nauwelijks attributen probeerden ze het publiek iets te tonen, dat ze nog nooit hadden gezien. García Lorca was zowel de regisseur als acteur. Hij zei: “Buiten Madrid is het theater, dat een wezenlijk onderdeel zou moeten zijn van ieders leven, bijna dood. De mensen (op het platteland) lijden daaronder, net alsof ze hun gehoor, hun gezichtsvermogen of hun smaak hebben verloren. Wij van La Barracaproberen om ze hiervan iets terug te geven.’’ [15]
Zijn ervaringen tijdens zijn reizen door het verarmde Spaanse platteland en verblijf in New York, waar de achtergestelde positie van de Afro-Amerikaanse bevolking hem raakte, maakte van García Lorca een pleitbezorger van het theater als vorm van sociale actie.
Tijdens het rondtoeren met La Barraca schreef García Lorca zijn bekendste toneelstukken, zoals de trilogie Bloedbruiloft, Yerma en Het huis van Bernarda Alba. [16] Bindend element is zijn verzet tegen de normen van de Spaanse bourgeoisie. Hij riep op om de wortels van het Europese toneel opnieuw te ontdekken. Hij zette vraagtekens bij het conventionele toneel, zoals de populaire salon toneelstukken uit die tijd. In zijn werk nam hij de algemeen aanvaarde rol van de vrouw in de maatschappij op de hak en verkendetaboe onderwerpen, zoals homoseksualiteit en de kloof tussen de sociale klassen.
García Lorca schreef nog maar weinig gedichten in deze laatste periode van zijn leven. Zoals hij in 1936 verklaarde: "Theater is poëzie dat het boek ontstijgt en het is zo menselijk dat je erover wilt praten, schreeuwen en huilen van wanhoop."
In 1933 reisde hij naar Buenos Aires om de Argentijnse uitvoering van Bloedbruiloft te regisseren en gaf hij lezingen. Hij schreef een beroemd essay Spel en theorie van de Duende. [17] Duende betekent letterlijk geest of spook, maar voor García Lorca is het één van de drie verbeeldingen van artistieke inspiratie die menselijke creativiteit aansturen. Zijn andere bronnen noemt hij muzen en engelen. Hij betoogde dat de ware kunstenaar zich levendig bewust is van de dood, zich verbonden voelt met de vaderlandse bodem en erkent dat er grenzen zijn aan de rede.
García Lorca keerde terug naar de traditionele vormen van poëzie. Zijn laatste dichtbundel Sonetos del Amor Oscuro, (Sonnet van de duistere liefde) dateert uit 1936. Deze serie gedichten zou geïnspireerd zijn door Lorca’s liefdesrelatie met Rafael Rodriguez Rapun. Pas in 1984 werden ze voor het eerst gepubliceerd in de Spaanse krant A.B.C. [18] Maar documenten, ontdekt in 2012, suggeren dat Lorca verliefd was op Juan Ramirez de Lucas, een 19 jaar oude jongen met wie García Lorca hoopte te emigreren naar Mexico. De subsidie voor La Barraca werd in 1934 door de nieuwe regering gehalveerd en de laatste voorstelling vond plaats in april 1936.
Federico García Lorca verliet Madrid drie dagen voordat de Spaanse Burgeroorlog uitbrak in juli 1936. Het politieke en sociale klimaat was aanmerkelijk verhard door de moord op de vooraanstaande monarchist en anti Volksfront politicus José Calvo Sotelo. García Lorca wist dat hij ook doelwit kon worden van de opkomende rechtse milities, omdat hij uitgesproken socialistische denkbeelden verkondigd had. Op 18 augustus werd zijn zwager, Manuel Fernández-Montesinos, de linkse burgemeester van Granada, doodgeschoten. Diezelfde middag volgde de arrestatie van García Lorca. Men denkt dat García Lorca vermoord is door nationalistische milities bij een plek die Fuente Grande (Grote Bron) heet, langs de weg tussen Viznar en Alfacar.
Er bestaan aanzienlijke meningsverschillen over de motieven achter de moord op García Lorca. Eén van zijn biografen, Stainton, beweert dat de moordenaars hem ombrachten vanwege zijn seksuele geaardheid.[19] Ian Gibson suggereert dat García Lorca vermoord werd als onderdeel van een campagne van massale executies van leden van hetVolksfront. Ramon Ruiz Alonso, voormalig parlementslid van de Confederación Española de Derechas Autónomas (CEDA) was verantwoordelijk voor het opsporingsbevel en de uiteindelijke arrestatie van García Lorca. Anderen houden staande dat García Lorca boven de politiek stond en zowel vrienden in het republikeins als nationalistische kamp had. Het dossier over de moord op García Lorca is tot op heden nog niet gesloten.
VERWONDERING
Dood bleef hij liggen op straat
met een dolk in zijn borst.
Niemand die hem kende.
Wat trilde de lantaarn!
Moeder.
Wat trilde het lantaarntje
op straat!
Bij dageraad. Niemand
kon nog in zijn ogen kijken
die staarden in de harde lucht.
Ja, dood bleef hij liggen op straat,
en met een dolk in zijn borst
en niemand, niemand die hem kende
Lorca with his family, c. 1912
Lorca's family outside the Huerta.
Reading to his youngest sister Isabel, 1914.
With other University og Granada students and faculty in the Alhambra
In Cadaqués while staying with Dalí and Ana María, his sister, in 1927
In New York outside Columbia University, 1929
Self Portrait in New York, 1929
Lorca in Havana, Cuba on his way home to Spain.
With his brother Francisco, 1930.
With neice Tica, 1931
With Pablo Neruda and others at a party in Buenos Aires, 1934
One of Lorca's Sailor drawings
At home in Granada at the piano, 1935.
Naar de smidse kwam de maan
gesluierd met tuberozen aan.
Het kindje staart, staart haar aan.
Het kindje staat haar aan te staren.
In de bewogen lucht
schudt de maan haar armen
en toont ze, wulps en kil,
haar borsten van hard tin.
Vlucht maan, maan, maan.
Als de zigeuners komen
maken ze met je hart
witte kettingen en ringen.
Kindje, laat me dansen.
Als de zigeuners komen,
zullen ze je met gesloten oogjes
op het aambeeld vinden.
Vlucht maan, maan, maan,
ik hoor hun paarden al.
Kindje, laat me, trap niet
op mijn gesteven wit.
Nader kwam de ruiter
roffelend de trom van de vlakte.
In de smidse houdt het kindje
zijn ogen gesloten.
Door de olijfgaard kwamen
de zigeuners, brons en droom.
Met geheven hoofden
en halfgesloten ogen.
Wat roept de nachtuil,
jee, wat roept hij in de boom!
Door de hemel gaat de maan
met een kindje aan haar hand.
In de smidse huilen
krijsend de zigeuners.
De wind waakt, waakt over haar.
De wind staat bij haar te waken.
In het midden van het ravijn
schitteren als vissen,
de mooie messen van Albacete
vol vijandelijk bloed.
Een scherp kaartspellicht
knipt in het felle groen
onstuimige paarden
en ruiterprofielen uit.
In de kruin van een olijfboom
wenen twee oude vrouwen.
De stier van de twist
stormt tegen de muren op.
Zwarte engelen brachten
zakdoeken en sneeuwwater mee.
Engelen met grote vleugels
van messen uit Albacete.
Juan Antonio uit Montilla
rolt dood de helling af,
zijn lichaam vol irissen
en granaatappels op zijn slapen.
Nu bestijgt hij een kruis van vuur
op weg naar de dood.
Vergezeld van een guardia civil
komt de rechter langs de olijfgaarden.
Glibberig bloed kermt
sprakeloos slangenlied.
Heren van de guardia civil:
hier gebeurde het oude verhaal.
Vier Romeinen en vijf Carthagers
vonden hier de dood.
De avond dol van vijgenbomen
en van hitsige geluiden
bezwijmt op de gewonde
dijen van de ruiters.
En zwarte engelen vlogen
door de avondlucht.
Engelen met lange vlechten
en harten van olie.
Groen ik hou zo van je groen.
Groen de wind en groen de takken.
Het schip op de zee
en het paard in de bergen.
Met haar middel in de schaduw
droomt zij aan haar balustrade
groen van leden, groen van haren,
ogen van koud zilver.
Groen ik hou zo van je groen.
Onder de gitaanse maan
staren haar de dingen aan,
die zij niet kan zien.
Groen ik hou zo van je groen.
Grote sterren van rijp
vergezellen de schaduwvis
die de weg baant voor de ochtend.
De vijgenboom wrijft zijn wind
met het schuurpapier van zijn takken,
en de berg, een wilde kat,
zet haar stekelige agaven op.
Maar wie komt daar aan? En vanwaar?...
Zij blijft aan haar balustrade staan
groen van leden, groen van haren,
dromend van de bittere zee.
Makker, ik wil ruilen,
mijn paard voor je huis,
mijn zadel voor je spiegel,
mijn mes voor je deken.
Makker, ik kom bloedend
uit de passen van Cabra.
Als ik kon, jongeman,
sloten wij dit contract af.
Maar ik ben mezelf niet meer
en mijn huis is niet langer mijn huis.
Makker, ik wil fatsoenlijk
sterven in mijn bed.
Een van staal, als 't kan,
met fijnlinnen lakens.
Zie je de wonde niet die ik
heb van borst tot keel?
Je witte overhemd draagt
driehonderd donkere rozen.
Je bloed doordrenkt je gordelband
en verspreidt zijn geur.
Maar ik ben mezelf niet meer
en mijn huis is niet langer mijn huis.
Laat me tenminste omhooggaan
naar de hoge balustraden,
laat me omhooggaan! omhoog
naar de groene balustraden.
Relingen van de maan
waarlangs het water neervalt.
De twee makkers klommen al
omhoog naar de hoge balustraden.
Achter hen een spoor van bloed.
Achter hen een spoor van tranen.
Op de daken trilden
blikken lantaarntjes.
Duizend kristallen tamboerijnen
verwondden de ochtend.
Groen, ik hou zo van je groen,
groen de wind en groen de takken.
De twee makkers gingen omhoog.
De hevige wind had
in hun mond een rare smaak
van gal, munt en basilicum.
Makker, waar is zij, zeg mij,
waar is je bittere meisje?
Hoe vaak heeft ze op je gewacht!
Hoe vaak had ze op je gewacht,
fris van gezicht, zwart van haren,
op die groene balustrade!
Op het gelaat van de regenput
dreef wiegend de zigeunerin.
Groen van leden, groen van haren,
met ogen van koud zilver.
Een ijspegel van maan
houdt haar op het water vast.
De nacht werd intiem
als een pleintje.
Dronken guardias civiles
bonsden op de deur.
Groen ik hou zo van je groen.
Groen de wind en groen de takken.
Het schip op de zee.
En het paard in de bergen.
ROMANCE VAN DE MAAN
Voor Conchita Garcia LorcaNaar de smidse kwam de maan
gesluierd met tuberozen aan.
Het kindje staart, staart haar aan.
Het kindje staat haar aan te staren.
In de bewogen lucht
schudt de maan haar armen
en toont ze, wulps en kil,
haar borsten van hard tin.
Vlucht maan, maan, maan.
Als de zigeuners komen
maken ze met je hart
witte kettingen en ringen.
Kindje, laat me dansen.
Als de zigeuners komen,
zullen ze je met gesloten oogjes
op het aambeeld vinden.
Vlucht maan, maan, maan,
ik hoor hun paarden al.
Kindje, laat me, trap niet
op mijn gesteven wit.
Nader kwam de ruiter
roffelend de trom van de vlakte.
In de smidse houdt het kindje
zijn ogen gesloten.
Door de olijfgaard kwamen
de zigeuners, brons en droom.
Met geheven hoofden
en halfgesloten ogen.
Wat roept de nachtuil,
jee, wat roept hij in de boom!
Door de hemel gaat de maan
met een kindje aan haar hand.
In de smidse huilen
krijsend de zigeuners.
De wind waakt, waakt over haar.
De wind staat bij haar te waken.
TWIST
Voor Rafael MéndezIn het midden van het ravijn
schitteren als vissen,
de mooie messen van Albacete
vol vijandelijk bloed.
Een scherp kaartspellicht
knipt in het felle groen
onstuimige paarden
en ruiterprofielen uit.
In de kruin van een olijfboom
wenen twee oude vrouwen.
De stier van de twist
stormt tegen de muren op.
Zwarte engelen brachten
zakdoeken en sneeuwwater mee.
Engelen met grote vleugels
van messen uit Albacete.
Juan Antonio uit Montilla
rolt dood de helling af,
zijn lichaam vol irissen
en granaatappels op zijn slapen.
Nu bestijgt hij een kruis van vuur
op weg naar de dood.
Vergezeld van een guardia civil
komt de rechter langs de olijfgaarden.
Glibberig bloed kermt
sprakeloos slangenlied.
Heren van de guardia civil:
hier gebeurde het oude verhaal.
Vier Romeinen en vijf Carthagers
vonden hier de dood.
De avond dol van vijgenbomen
en van hitsige geluiden
bezwijmt op de gewonde
dijen van de ruiters.
En zwarte engelen vlogen
door de avondlucht.
Engelen met lange vlechten
en harten van olie.
SLAAPWANDELROMANCE
Voor Gloria Giner en Fernando de los RiosGroen ik hou zo van je groen.
Groen de wind en groen de takken.
Het schip op de zee
en het paard in de bergen.
Met haar middel in de schaduw
droomt zij aan haar balustrade
groen van leden, groen van haren,
ogen van koud zilver.
Groen ik hou zo van je groen.
Onder de gitaanse maan
staren haar de dingen aan,
die zij niet kan zien.
Groen ik hou zo van je groen.
Grote sterren van rijp
vergezellen de schaduwvis
die de weg baant voor de ochtend.
De vijgenboom wrijft zijn wind
met het schuurpapier van zijn takken,
en de berg, een wilde kat,
zet haar stekelige agaven op.
Maar wie komt daar aan? En vanwaar?...
Zij blijft aan haar balustrade staan
groen van leden, groen van haren,
dromend van de bittere zee.
Makker, ik wil ruilen,
mijn paard voor je huis,
mijn zadel voor je spiegel,
mijn mes voor je deken.
Makker, ik kom bloedend
uit de passen van Cabra.
Als ik kon, jongeman,
sloten wij dit contract af.
Maar ik ben mezelf niet meer
en mijn huis is niet langer mijn huis.
Makker, ik wil fatsoenlijk
sterven in mijn bed.
Een van staal, als 't kan,
met fijnlinnen lakens.
Zie je de wonde niet die ik
heb van borst tot keel?
Je witte overhemd draagt
driehonderd donkere rozen.
Je bloed doordrenkt je gordelband
en verspreidt zijn geur.
Maar ik ben mezelf niet meer
en mijn huis is niet langer mijn huis.
Laat me tenminste omhooggaan
naar de hoge balustraden,
laat me omhooggaan! omhoog
naar de groene balustraden.
Relingen van de maan
waarlangs het water neervalt.
De twee makkers klommen al
omhoog naar de hoge balustraden.
Achter hen een spoor van bloed.
Achter hen een spoor van tranen.
Op de daken trilden
blikken lantaarntjes.
Duizend kristallen tamboerijnen
verwondden de ochtend.
Groen, ik hou zo van je groen,
groen de wind en groen de takken.
De twee makkers gingen omhoog.
De hevige wind had
in hun mond een rare smaak
van gal, munt en basilicum.
Makker, waar is zij, zeg mij,
waar is je bittere meisje?
Hoe vaak heeft ze op je gewacht!
Hoe vaak had ze op je gewacht,
fris van gezicht, zwart van haren,
op die groene balustrade!
Op het gelaat van de regenput
dreef wiegend de zigeunerin.
Groen van leden, groen van haren,
met ogen van koud zilver.
Een ijspegel van maan
houdt haar op het water vast.
De nacht werd intiem
als een pleintje.
Dronken guardias civiles
bonsden op de deur.
Groen ik hou zo van je groen.
Groen de wind en groen de takken.
Het schip op de zee.
En het paard in de bergen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten